Gelukkig: de tijd van de jaaroverzichten is weer aangebroken. Dit waren (volgens ons) de twintig beste films van 2011!
Het is december. Grote tuincentra en kleine sigarenboeren beginnen langzaam met de vuurwerkverkoop, op straat drijft de vettige geur van oliebollen je neus binnen en op de radio word je al dagenlang ongewild geteisterd door de kersthits van Wham! en Mariah Carey. Voor de doorgewinterde filmliefhebber betekent al dat kenmerkend decembergebeuren echter slechts één ding: de tijd van de eindejaarslijstjes en jaaroverzichten is weer aangebroken!
Mijmerend terugblikken naar het verleden, leerden we dit jaar in Woody Allen’s Midnight in Paris, is misschien wel lekker, maar in de diepste kern onbetrouwbaar. Het verleden zien we altijd vertekend door een prisma; de terugblik is mooier dan de belevenis zelf.
Het is een les die de serieuze filmliefhebber in de oren zou moeten knopen. Niet alleen omdat wij allemaal (deze blogger is daarop geen uitzondering) het idee hebben dat de grote filmklassiekers nooit meer overtroffen kunnen worden, daarbij voor het gemak al het moois vergetend dat nog elk jaar vers in onze bioscopen belandt. Maar vooral ook nu, als die tijd weer is aangebroken waarin we terugblikken op al het mooie (en soms ook minder mooie) dat het afgelopen jaar ons te bieden had.
Midnight in Paris van Woody Allen toonde dit jaar de onbetrouwbaarheid van het mijmerend verlangen naar het verleden
Is mijn beeld dus vertekend als ik beweer dat 2011 een bovengemiddeld sterk filmjaar was met een werkelijk belachelijke dosis goede films? Misschien. Maar vermoedelijk toch niet. Want wie nog eens terugdenkt aan wat er in 2011 allemaal verscheen, kan zich niet aan de conclusie ontrekken dat dit een cinematisch topjaar was.
Zo zag dit jaar ondermeer Lars von Trier’s deprimerende Melancholia het levenslicht. Een uitmuntende Kirsten Dunst speelde in dit overtuigende beeld van depressie vermoedelijk de beste rol uit haar carrière – iets waarvoor we de natuurkundig compleet belachelijke premisse en rommelige opbouw van het script met graagte door de vingers zien.
2011 was ook het jaar van het prachtig in beeld gebrachte en ijzersterk geacteerde politieke drama The Ides of March – één van de vele gelegenheden waarin de dit jaar definitief niet meer van het grote scherm weg te denken Ryan Gosling ons cinefiele hart sneller deed kloppen.
Verder bracht 2011 ons ook de heerlijke blockbuster Rise of the Planet of the Apes – een film die gezien de premisse (apen die intelligent worden en in opstand komen tegen de mensheid) veel beter bleek dan het enig recht had te zijn. Bovendien zorgde Apes eigenhandig voor een nieuwe mijlpaal in het nog altijd prille landschap van de CGI-getekende hoofdpersonages. De door de bewegingen van Andy Serkis vormgegeven aap Ceasar was zó overtuigend dat er nu al stemmen opgaan voor een nieuwe oscarcategorie: de beste acteerprestatie via motion capture.
Dit jaar zagen we verder ook het charmante The Help, een heerlijke vakkundig in elkaar gedraaide feelgood-film over het leven van zwarte bedienden in het oude zuiden van de Verenigde Staten. Een stukje cinema waar alleen de allergrootste zuurpruimen niet van zullen hebben genoten.
Ook zag in 2011 het übermannelijke Warrior het levenslicht. Deze regelrechte crowdpleaser, opgenomen op met testosteron doorspekt celluloid, wist op knappe wijze allerlei opgewarmde sportfilmclichés opnieuw aantrekkelijk te maken. Wie bij de vechtscènes in deze film niet op het puntje van de stoel zat of geraakt werd door het ongeloofwaardige, over the top, maar o zo heerlijke slot, moet eens kijken of hij nog wel leeft.
Het heerlijk mannelijke Warrior was dé testosteronbom van het jaar
En wat te denken van Incendies? Een indrukwekkend – tikje ongeloofwaardig en voorspelbaar – maar fantastisch drama met schokkende onthulling en één van de meest beangstigende actiescènes van het jaar, waarin de kijker samen met het hoofdpersonage opgesloten zit in een bus waarin iederen vakkundig door mitrailleurvuur van buitenaf wordt afgeslacht.
Of natuurlijk The Lincoln Lawyer, een lekker pretentieloze ouderwetse legalthriller die de kijker steeds weer op het verkeerde been zet en deze filmverslaafde aan een nieuwe hobby hielp: de al net zo smakelijke boeken van Michael Connely waarop deze rolprent gebaseerd is.
En dan hebben we nog niet eens Source Code genoemd – de uitstekende nieuwe sciencefictionfilm van Duncan Jones (bekend van meesterwerkje Moon), of Thor – die er met de lekkerste-en-meest-vermakelijke-superheldenblockbuster-van-het-jaar-award vandoor gaat, of de hilarische scifikomedie Paul. En dan is er ook nog de mooie, ingetogen sciencefictionfilm Monsters die op knappe wijze een verhaal over een buitenaardse invasie tot een arthouseachtige roadmovie met mooie ontluikende romance wist om te vormen.
En dan zouden we tot slot zelfs nog bijna Harry Potter and the Deathly Hallows: Part II vergeten, de heerlijk spannende en bevredigende afsluiter van één van de meestbezochte filmreeksen uit de filmgeschiedenis.
Wie deze regelrechte topfilms zo eens op een rijtje zet, zal daarom wellicht denken: ‘Zo! Niets meer aan doen. Dat eindejaarslijstje is klaar!’ Het is dan ook met enige verbazing dat ik moet toegeven dat deze topfilms mijn eindejaarslijstje uiteindelijk allemaal níet haalden – al hebben ze bij deze een grote eervolle vermelding.
Was het dan alleen maar prachtig dit jaar? Natuurlijk niet. Zo waren er verschillende lege blockbusters, waarvan Transformers: Dark of the Moon het beste voorbeeld is – al deed de belachelijke, maar ontzettend gave laatste actiescène (inclusief acrobatiek in verkruimelende wolkenkrabbers) de film direct al boven zijn abominabel slechte voorganger uitstijgen.
Schokkender was dat het veelvuldig bejubelde The Tree of Life van Terrence Mallick een onkijkbaar rotzooitje bleek, dat dit jaar door velen volkomen onterecht tot Hogere Kunst werd verheven en om onbegrijpelijke redenen in allerlei eindejaarslijstjes opdook. Onterecht, want de overbodige ontoegankelijkheid van de film, de saaie gemaakt-belangrijke scenes, het lachwekkend gewichtig gefluister over God en Grote Levensvragen en de vele langdradige stukken die rechtstreeks uit een docu op National Geographic weggewandeld leken, maakten van The Tree of Life een pretentieus rotzooitje dat continu het geduld van de kijker tartte. En dat was eeuwig zonde, want met het virtuoze camerawerk, de uitmuntende acteerprestaties en de prachtige soundtrack waren de ingrediënten voor een tijdloze klassieker zeker aanwezig.
Gelukkig kunnen we echter concluderen dat ook dit jaar de eindbalans weer positief is. En zoals elk jaar, had ook nu de keuze zelfs nog wel wat moeilijker gekund. Ondanks dat ik opnieuw zo’n 50 bioscoopfilms zag (waarbij ik zoals gebruikelijk festivalfilms die de bioscoop niet haalden en meteen-op-DVD-premieres niet meereken), zijn er ook weer een stapel (vermoedelijk) goede films die ik miste. Wie op zoek is naar potentiële eindejaarslijstkandidaten als Biutiful, The Guard, Senna, Carnage, La Piel Que Habito, (Untitled), Attack the Block, Bridesmaids, Inside Job, Blue Valentine of Les Amours Imaginaires, moet ik daarom teleurstellen: ik zag ze nog niet.
De pretentieloze legalthriller The Lincoln Lawyer haalde dit jaar niet de top 20, maar krijgt wel een eervolle vermelding.
Wat rest zijn de eeuwige mijmeringen over de volgorde van de lijst waar we bijna aan gaan beginnen. Want films rangschikken – ik zei het in vorige jaaroverzichten al eerder – is geen exacte wetenschap. Waarom het tot in de diepste porieën bijzondere Melancholia mijn lijst niet haalde en het veel traditionelere (en misschien zelfs minder goede) Never Let Me Go wel? Waarom persoonlijk favoriet The Lincoln Lawyer ontbreekt, en de vreselijke zit We Need to Talk About Kevin er wel bij staat? Ik kan alleen zeggen dat deze lijst een kwestie van gevoel is, besprenkeld met een fikse dosis willekeur.
Veel belangrijker is daarom dat de onderstaande 20 films het kijken meer dan waard zijn. Het zijn stuk voor stuk voorbeelden van ijzersterke moderne cinema, die het verdienen om gezien te worden. Zie de lijst daarom vooral als goedbedoeld kijkadvies; niet als in steen gebeiteld eindoordeel.
Daarom is het nu, zonder verder uitstel, tijd voor de topfilms die deze eindejaarslijst haalden. Dus: hier zijn ze weer, de twintig beste films van 2011. Natuurlijk weer van plek 20 naar plek 1, om de spanning erin te houden. Alvast veel leesplezier en – als deze lijst zijn werk een beetje doet – vooral ook veel kijkplezier!
Never Let Me Go. Hoewel deze verfilming van het boek van Kazuo Ishiguro de meningen dit jaar verdeelde, is Never Let Me Go een klein meesterwerkje. Wie het lukt de vraag te negeren waarom de personages in deze film niet harder proberen hun vreselijke lot te ontsnappen en voorbij gaat aan de iets te uitleggerige slot-voice-over die de thematiek van de film onnodig herkauwt, ziet een heerlijk geacteerd, sfeervol Brits drama over verloren tijd, (on)vervulde liefde en de vergankelijkheid van het leven. Wie niet geraakt wordt door het tragische bestaan van Kathy H. (een fantastische Carey Mulligan), Tommy (een lekker naïeve Andrew Garfield) en Ruth (een ingetogen villeine Keira Knightley), ontbeert mogelijk de ziel waarvan de personages in deze film volgens sommigen verstoken zijn gebleven.
Rabbit Hole. Wie denkt dat elke film over ouders die om moeten leren gaan met het overlijden van hun kind een druilerige, deprimerende kijkervaring moet zijn, zal verbaasd zijn door het ingetogen Rabbit Hole. Deze film van regisseur John Cameron Mitchell (bekend van het radicaal andere Hedwig and the Angry Inch), naar een toneelstuk van David Lindsay-Abaire (die ook het script voor zijn rekening nam), is namelijk bij vlagen erg grappig en tussen alle ellende door zelfs hoopgevend. Rabbit Hole laat zien hoe twee ouders (een goed acterende Aaron Eckhart en Nicole Kidman) worstelen om bij elkaar te blijven, terwijl ze beide op radicaal verschillende wijze het grootste, meest ingrijpende verlies van hun leven proberen te verwerken. Voeg daar de sublieme rol van Kidman aan toe – die met subtiele overtuiging de woede en depressie van deze rouwende moeder speelt – en je hebt één van de beste films van het jaar.
Submarine. Ben je op zoek naar dé charmante coming of age film van 2011, dan hoef je niet verder te zoeken dan Submarine – de debuutfilm van regisseur Richard Ayoade. Met een spitsvondig en toonvast script en een eigenaardig, tikje wereldvreemd hoofdpersonage (die bijvoorbeeld bang is dat zijn ouders te weinig van bil gaan en daarom ’s ochtends op zoek gaat naar aanwijzingen van hun amoureuze verwikkelingen), volgt Submarine de bewezen formule voor de betere arthouse-light komedie. Het leven van Oliver – overtuigend gespeeld door Craig Roberts, die hier zijn speelfilmdebuut maakt – gaat niet over rozen, al zijn zijn beslommeringen van menselijk formaat. Zo draait de film om zijn jacht op een verre van perfecte jeugdliefde en zijn angst dat zijn moeder verliefd wordt op haar charismatische, tikje belachelijke vroegere minnaar. De conclusie van Submarine – dat het leven welliswaar niet fantastisch is, maar wel leefbaar en leuk genoeg – beklijft uiteindelijk meer dan dat van vele minder oprechte, optimistischere films. Tel bij dat alles de soundtrack vol heerlijke sololiedjes van Artic Monkeys frontman Alex Turner op, en je hebt een ronduit genietbare komedie die je bijna ongemerkt weet te betoveren.
50/50. Het lijkt gemakkelijk scoren: een film over kanker. Dat regisseur Jonathan Levine het met 50/50 aandurft een mainstream toegankelijke komedie te maken over dit onderwerp is echter een heuze doorbraak. De grappen over seks van beste vriend Kyle (een altijd uitstekende Seth Rogan) en de amoureuze beslommeringen van hoofdpersonage en kankerpatiënt Adam (een wederom voortreffelijke Joseph-Gordon Levitt) ontmythologiseren deze verschikkelijke ziekte beter dan het zoveelste goedbedoelde, oprechte drama had gekund. Dat 50/50 het voor elkaar krijgt je zowel tot tranen van verdriet als van het lachen te bewegen, is een prestatie van formaat. Eén van de beste komedies van het jaar.
We Need to Talk About Kevin. Eén ding is zeker: We Need to Talk About Kevin is geen film om een leuke avond mee te beleven. Deze loodzware, deprimerende en doodenge film over het slopende gebrek aan liefde tussen moeder en kind is moeilijk om uit te zitten. We Need to Talk About Kevin biedt nergens lucht of verlichting, duwt de kijker middenin de haat, het onbegrip en het op elke manier compleet gebroken gezinsleven van deze personages. De regie is soms wel wat te nadrukkelijk aanwezig doordat regisseur Lynne Ramsay bijna tot vermoeiends toe in haar shots met de kleur rood speelt (een voortuitblik op de bloedige afloop die dit tragische verhaal zal hebben), maar de magistrale rol van Tilda Swinton maakt alles goed en trekt deze film eigenhandig boven de druilerige middenmoot uit. Haar vertolking van de moeder die twijfelt of zij door haar gebrek aan liefde een monster geschapen heeft en haar bijna verlamde toestand tijdens de nasleep van de tragedie waar de film vanuit twee richtingen (de toekomst en het verleden) naartoe werkt, is een prestatie van formaat. Haar gelaatsuitdrukkingen worden zo een invuloefening waar de kijker moeiteloos zijn of haar eigen angsten en onzekerheden op kan projecteren – een broodnodig emotioneel ijkpunt in deze zware film. We Need to Talk About Kevin zal je na afloop nog dagenlang bezig houden. Van harte afgeraden als je op korte termijn nog aan kinderen wilt beginnen.
Margin Call. Het onderwerp van Margin Call had nauwelijks actueler gekund: financiële missers en wanpraktijken bij een grote, internationale financiële instelling. Het plot van deze film – fouten in berekeningen die het voortbestaan van een bedrijf in gevaar brengen en zo een bom plaatsen onder de wereldeconomie – had voor de financiële crisis in 2008 misschien vergezocht geleken. Tegenwoordig kun je je bij het zien van de gebeurtenissen in Magin Call echter zomaar voorstellen dat het écht zo zou gaan. Het maakt van deze film een lekker kijkje achter de schermen, waarbij je veelvuldig het hoofd zal schudden over de keuzes die de personages maken – zonder dat de film daarbij overigens al te expliciet oordeelt over de mannen die die foute beslissingen nemen. Het zorgt ervoor dat Margin Call het zowel goed zal doen in de tenten van de Occupy-beweging, waar men in de film het wanbeleid en gedrag van de financiële top zal herkennen, als bij de Wall Street-bankiers die hier als driedimensionele, menselijke personages, in plaats van als schurken worden neegezet. Toch is de actuele lading van Magin Call slechts een klein deel van de aantrekkingskracht van deze film. Belangrijkst zijn de intelligente dialogen die op hoog tempo over de kijker worden uitgestort en de uitmuntende acteerprestaties van de sterrencast. Kevin Spacey, Paul Bettany, Jermy Irons, Zachary Quinto, Demi Moore en Stanley Tucci laten zich hier allemaal van hun beste kant zien. Een echte acteursfilm die nergens verslapt of verveelt.
127 Hours. Als je het plot van Danny Boyle’s meest recente film – het op waargebeurde feiten gebaseerde 127 Hours – samenvat, is het een wonder dat het nog iets geworden is. Hoofdpersonage Aron Ralston (een uitstekende James Franco) zit gedurende het grootste gedeelte met zijn arm vast onder een rotsblok en heeft niemand om mee te praten en nergens om heen te gaan. Dat Boyle van die situatie desondanks een onderhoudend drama – met zelfs heuze thrillerelementen – weet te maken is daarom knap, al helpt de uitstekende acteerprestatie van Franco wel een handje mee. Met zijn langzame tocht van overmoedig zelfvertrouwen naar steeds groter wordende vertwijfeling weet hij de kijker moeiteloos bij de les te houden. De climax waarnaar iedereen die dit verhaal al kent (vermoedelijk het gros van de bezoekers) toewerkt, is bovendien toepasselijk onsmakelijk. De zelf uitgevoerde amputatie van zijn vastzittende arm is morbide, ranzig en buitengewoon intens – één van de moeilijkst kijkbare scènes van het jaar. Dat 127 Hours ondanks alles uiteindelijk toch een opbeurende en hoopgevende film is, tekent de unieke persoonlijkheid van de echte Ralston en het vakmanschap van Boyle. Een film die je gezien moet hebben.
True Grit. Was de Western nog niet zo lang geleden een afgeschreven genre, met True Grit helpen de altijd sterke Coen Brothers ons herinneren waarom stoere cowboys, gave paarden, mooie geweren en stoffige fronteer towns het celluloid nog altijd waard zijn. Ze worden daarbij wel geholpen door uitstekend bronmateriaal – het spitsvondige boek van Charles Portis uit 1968, dat in ’69 al verfilmd werd met John Wayne in de hoofdrol. Deze nieuwe versie sluit echter dichter bij het uitstekende bronmateriaal aan – al hebben de Coens zich in elk geval één hilarische vrijheid gegund, die ik hier verder niet ga verraden. De film wordt ondersteund door ijzersterke acteerprestaties van de altijd iconische Jeff Bridges (die hier alweer met een prachtrol op de proppen komt, nadat hij afgelopen jaar met Crazy Heart ook al deze lijst haalde) en een bijna onherkenbare Matt Damon. Grote kracht van de film is echter de uitmuntende Hailee Steinfeld die de niet makkelijke rol van het eigenwijze, intelligente en volhardende meisje Mattie Ross op uitstekende wijze vorm weet te geven. True Grit is misschien niet de allerbeste Coen Brothers film, maar de broers hebben op de hen kenmerkende wijze wel weer een nieuwe topper in hun toch al overvolle oevre voorgebracht. De beste western die je in jaren zag.
The Whistleblower. Deze film van debuterend regisseur Larysa Kondracki is stillistisch niet heel bijzonder. Qua stijl stijgt het nergens boven de vele waargebeurde verhalen op televisie uit en als thriller is het niet ingenieuzer dan de gemiddelde Hollywoodproductie. Toch zorgen twee dingen ervoor dat dit waargebeurde verhaal uit middelmatige ingrediënten tóch een topproduct weet te maken. Het eerste is hoofdrolspeelster Rachel Weisz die hier zo’n oprecht, bewogen en verontwaardigde rol neerzet, dat de kijker niets anders kan doen dan meegesleept worden in haar kruistocht. Het tweede is het onderwerp van die kruistocht: de mensonterende vrouwenhandel in het Bosnië van na de oorlog, waar zelfs internationaal hulppersoneel aan mee blijkt te werken. Haar gedurfde onderzoek, haar successen, haar schokkende ontdekkingen en emotioneel slopende mislukkingen slepen de kijker mee en houden de gedachten nog dagen na de aftiteling bezig. Een steengoede film over een belangrijk onderwerp die het verdient gezien én besproken te worden.
The Disappearance of Alice Creed. Dat ze weinig goeds in de zin hebben, de twee mannen die in een bouwmarkt materialen kopen om een kamer geluidsdicht te maken en een busje bekleden met plastic, voel je als kijker al snel aan. Toch laat de gebeurtenis waar ze zich zo nauwgezet op voorbereiden nog even op zich wachten. Die lange opbouw is meteen één van de hoogtepunten in het verder overigens ook ijzersterke The Disappearance of Alice Creed. Regisseur J Blakeson, die hiermee zijn speelfilmdebuut maakt, weet in die scènes mede dankzij de zo gewoon ogende omgevingen de spanning namelijk flink op te bouwen. De rest van de film zit de kijker met de neus bovenop de misdaad en wordt daarbij van de ene ingenieuze plottwist naar de andere gevoerd. Teveel verklappen over het plot van The Disappearance of Alice Creed is dan ook zonde. Het advies is simpel: ga kijken en laat je verrassen.
Midnight in Paris. ‘Hee, is dat Woody Allen die we daar horen, in die voice-over? Ohnee, het is Owen Wilson!’ Veel kijkers zullen zich dat tijdens de eerste minuut van het heerlijk charmante Midnight in Paris hebben afgevraagd. Want het lukt Wilson hier op bijna verontrustende wijze het spreekritme, de klemtonen en overige intonatie van Allen te reproduceren. Dat Wilson echter van nature meer charme heeft en sympathie opwekt, zorgt ervoor dat Midnight in Paris de kijker meteen weet mee te voeren, waar Allen zelf als hoofdrolspeler nog weleens de nodige afstand wist te scheppen. Wat de rest van de speelduur volgt is bekend terrein voor iedereen die meer films van Woody Allen zag. De kijker wordt in zijn of haar sympathieën voor personages gemanipuleerd om de zienswijze van de regisseur te volgen, maar waar dat in andere films van Allen stoort, deert dat hier niet. Bovendien komen ook al die mooie kanten van de bekende regisseur hier weer naar boven: de spitsvondige, intellectuele dialogen, de magische benadering van het leven, de culturele verwijzingen en dat lekkere verlangen naar het verleden – waar hij ditmaal echter met een kritische blik op terugkijkt. Daarbij komt nog de uitvoerige parijsporno waar Allen zich hier schuldig aan maakt, maar die geen moment stoort – in tegendeel: de lange, liefdevolle shots van de Franse hoofdstad werken eigenlijk alleen sfeerverhogend. Uiteindelijk is Midnight in Paris mede daardoor de beste film die Woody Allen in lange tijd maakte – beter dan recente voorbeelden als You Will Meet a Tall Dark Stranger of Vicky Christina Barcelona. Een heerlijk charmant melancholisch meesterwerkje om je door te laten betoveren.
Super 8. Wie is opgegroeid met films als E.T., Stand By Me en The Goonies zal de sfeer en het plot van Super 8 van hollywoodfenomeen J.J. Abrams passen als een comfortabele oude jas. Deze liefdesbrief aan Abrams’ voorbeeld Steven Spielberg herconstrueert namelijk tot in de puntjes de sfeer van dat soort kinderklassiekers. Niet alleen speelt het in dezelfde tijd, ook de basale opzet – een groep vrienden moet samen gebeurtenissen overwinnen die veel groter zijn dan de schaal waarop hun kleine levens zich tot dan toe voltrokken – en hoopgevende thematiek lijkt rechtstreeks uit de jaren ’80 weggewandeld. Dat is zowel een voordeel als een nadeel voor deze film die moeiteloos die oude klassiekers weet na te bootsen, maar in deze cynischere tijd zelf die status nooit zal bereiken. En dat is zonde, want Super 8 is een film om schaamteloos in weg te zakken en van te genieten. Het plotje rond de buitenaardse invasie is welliswaar wat dunnetjes, en het buitenaardse wezen oogt wellicht als een afgewezen ontwerp uit Cloverfield, maar wie zich daar blind op staart, mist waar het in deze film om draait: de jonge hoofdpersonen en hun reis naar volwassenheid. De uitstekende jonge acteurs en actrice weten de film moeiteloos te dragen en slepen de kijker terug naar dat magische gevoel van de eigen kindertijd. Een prestatie van formaat.
Tinker Tailor Soldier Spy. Wie gewend is aan de wereld van James Bond of Jason Bourne, zal gek opkijken als hij het Britse spionnendrama Tinker Tailor Soldier Spy ziet. Ontdaan van alle glitter en glamour, is het spionnenbestaan tijdens de lange koude oorlog hier een eenzaam beroep. Regisseur Tomas Alfredson is bekend van het magistrale Låt den rätte komma in (Let the Right One In), dat twee jaar geleden deze lijst nog aanvoerde. Hier maakt hij al net zo’n mooie film die tot in zijn poriën doorspekt is met de sfeer van saaie bureaucratie en de geur van vochtig, zweterig tweed. Dat betekent echter niet dat deze van alle opsmuk ontdane blik op spionagepraktijken niet spannend of interessant is – het ingewikkelde, labyrintachtige plot over de jacht op een verrader is dankzij de vele personages met hun wisselende motieven soms lastig te volgen, maar blijft altijd boeien – zelfs als je de afloop uiteindelijk weet te raden. Toch is al dat gespioneer niet de kern van dit verhaal. Tinker Tailor Soldier Spy gaat over eenzame mannen die hun leven vergooien dankzij een verslaving aan intrige en een gebrek aan vertrouwen. Gespeeld door grote Britse acteurs als Colin Firth en Tom Harde en met een heerlijk ingetogen, oscarwaardige hoofdrol van Gary Oldman, zijn dit stuk voor stuk meelijwekkende figuren die rechtstreeks weggewandeld lijken uit een klassieke tragedie. Wie in is voor een langzame, ingewikkelde, treurige en bovenal sfeervolle blik op het doodgewone spionenbestaan is daarmee bij Tinker Tailor Soldier Spy aan het goede adres.
King of Devil’s Island. In King of Devil’s Island zitten jongens opgesloten in een Noorse jeugdgevangenis met kostschoolachtige trekjes op een afgelegen eiland vanwaar ontsnappen onmogelijk lijkt. Blootgesteld aan de harde regels en onrechtvaardighedige leiding is het voor de gevangenen – die soms niets ergers gedaan hebben dan wat geld stelen uit een collectebus – een dagelijkse kwestie van overleven. De besneeuwde omgeving, nare omstandigheden en vreselijke gebeurtenissen (waaronder seksueel misbruik en geestelijke en lichamelijke mishandelingen) zorgen ervoor dat King of Devil’s Island zeker niet blij is. Toch blijkt deze film zeer kijkbaar, doordat er in de duisternis regelmatig lichtpuntjes te vinden zijn. Zo boeken de jongens af en toe kleine overwinningen en zijn er ontluikende onderlinge vriendschappen en een groeiend saamhorigheidsgevoel. Hoewel de verschikkelijke omstandigheden en onderlinge kameraadschap welkbekende trucs zijn om de kijker snel sympathie te laten voelen voor de hoofdpersonages (iets dat in bijvoorbeeld ontgroeningen bij studentenverenigingen en de training bij het leger ook in het echte gebruikt wordt), stoort dat nergens. Wat overblijft is een vakkundig gemaakte, zeer sfeervolle film vol boosmakend onrecht waardoor de kijker de drang voelt de film in te stappen om eens orde op zaken te stellen. Een teken dat King of Devil’s Island moeiteloos weet te raken en beklijven.
Moneyball. In Moneyball van regisseur Bennet Miller (onder andere bekend van Capote) speelt Brad Pitt de rol van Billy Beane, de manager van een honkbalteam dat met weinig middelen de eindjes aan elkaar moet knopen, maar het wel elk jaar moet opnemen tegen überrijke grootheden als The New York Yankees – iets dat in voetbaltermen te vergelijken is met FC Groningen en Barcelona die samen in één competitie zitten. Beane is het verliezen dan ook zat en probeert een nieuwe manier te vinden om toch een vuist te kunnen maken tegen de grotere teams. Dat lukt hem als hij tegen de net afgestudeerde econoom Peter Brand (een heerlijke rol van Jonah Hill) aanloopt, die een nieuwe manier heeft bedacht om met behulp van spelersstatistieken te bepalen welke honkballers écht nodig zijn om een winnend team samen te stellen. De drijvende kracht van deze film is het scenario, dat onder andere geschreven is door meesterschrijver Aaron Sorkin (bekend van televisieserie The West Wing en zijn scenario voor The Social Network). Zijn hand is voelbaar in de gesprekken over spelersstatistieken die hij zo’n spannende lading weet mee te geven dat je in deze film over honkbal de sport zélf bijna niet mist – je kijkt hier niet naar sporters, maar naar pratende mannen. Dat Miller het voor elkaar krijgt de spanning op te bouwen door zijn camera langs spreadsheats te laten trekken en langzaam in te zoomen op ingewikkeld ogende formules, is een prestatie van formaat. Opvallend is dat Moneyball in zijn speelduur wél bijna alle sportcliché’s afvinkt. De toespraak in de kleedkamer, de belangrijke wedstrijd waar alles van afhangt, de rij van verliezen die nodig omgebogen moet worden en de sympathieke underdogs die het dapper tegen de gevestigde orde opnemen: allemaal passeren ze de revu. Alleen nooit op de manier die je gewend bent. Voeg aan dit alles de heerlijke dialogen toe en de bekende opwinding die winst en verlies – maar nu achter de schermen – met zich meebrengt, en je hebt een film die je dit jaar niet alleen als The Social Network van honkbalfilms zou mogen beschouwen, maar eentje die daar met geloofwaardigere personages zelfs bovenuit weet te steken. Enige nadeel? Het is voor de Europese kijker soms moeilijk al het honkbaljargon te begrijpen en doorgronden.
The Fighter. The Fighter is een schizofrene film. Aan de ene kant is dit een typisch sportverhaal – een soort Rocky voor een nieuwe generatie waarin de held tegenslagen moet overwinnen om terug aan de top te komen. The Fighter hanteert deze sportfilmcliché’s met verve, schotelt de kijker heerlijke boksscènes voor waar je van mee gaat bewegen in je stoel en na de heerlijke slotscène met je vrienden buiten nog eens die ene combo van hoofdpersonage ‘Irish’ Micky Ward nadoet omdat de laatste restjes adrenaline je lijf nog niet verlaten hebben. Tegelijkertijd is The Fighter echter een ingetogen kitchen sink drama waarin het armoedige leven van de hoofdpersoon met een vergrootglas bestudeerd wordt. En het is in die scènes dat The Fighter uitgetild wordt boven een gewoon goede sportfilm. De voortreffelijke rol van Christian Bale als drugsverslaafde buurtheld en broer van Micky, Dicky Edlund, is met gemak de beste bijrol van het jaar – zo goed dat je bijna zou vergeten dat de niet altijd even sterke Mark Wahlburg hier één van de betere rollen uit zijn carrière neerzet. Bijna net zo fantastisch is Melissa Leo als de verschikkelijke moeder Alice Ward, die haar irritante personage zó goed vormgeeft dat het alsnog een genot wordt naar haar te kijken. Uiteindelijk blijken de twee verschillende kanten van The Fighter – de vuisten-in-de-lucht sportfilm en het door fantastische acteerprestaties gedreven kitchen sink drama – elkaar niet te bijten, maar juist te versterken. Die combinatie maakt The Fighter tot één van de meest meeslepende films van het jaar.
The King’s Speech. The King’s Speech vertelt het op waargebeurde feiten gebaseerde verhaal van de Britse koning George VI die tijdens de oorlog zijn land moet toespreken en inspireren – al is er één probleem. De arme George stottert namelijk als een malle. Het is een simpel en aansprekend basisgegeven dat regisseur Tom Hooper en scenarioschrijver David Seidler weten uit te bouwen tot een charmante, kwalitatief hoogstaande publieksfilm. De opbouwende vriendschap tussen George (een fantastische Colin Firth) en de exentrieke amateurlogopedist Lionel Logue (een zo mogelijk nóg betere Geoffrey Rush) vormt de heerlijke kern die de film op professionele wijze uitmelkt voor alles dat het waard is. Goedbeschouwd volgt The King’s Speech eigenlijk veel van de cliché’s van de romantische komedie – de eerste toenadering, ontluikende vriendschap, opstapelende problemen en uiteindelijke overwinning van die problemen in een kakafonie van opbeurende en ontroerende gevoelens. En ook allerlei sportfilmcliché’s, waarin een trainer een speler voorbereidt op die ene grote wedstrijd, passeren de revu. Dat alles mag de pret echter niet drukken als het eindresultaat zo heerlijk, goed geacteerd, uitstekend geregisseerd en ronduit leuk is als The King’s Speech. Met afstand de meest genietbare, herkijkenswaardige, blijmakende film van het jaar.
The Artist. Wie denkt dat tegenwoordig niemand meer zal warmlopen voor een ouderwetse stomme film, heeft het mis. Het bewijs werd dit jaar namelijk onomstotelijk geleverd door het zeer genietbare en toegankelijke The Artist. Dat personages niet spreken, maar hooguit met de kijker communiceren door tekstborden die tussen scènes in gemonteerd zitten, zijn filmkijkers van nu niet meer gewend – maar The Artist neemt je bij de hand en herintroduceert moeiteloos de vervlogen Hollywoodperiode waarin het verhaal zich afspeelt. Dat het hier gaat om een moderne film en niet een één-op-één vertaling van de oude stijl, wordt al snel duidelijk. Knap is hoe de film juist de teloorgang van deze manier van filmmaken – die wordt ingehaald door films met spraak – in beeld weet te brengen. De zeldzame scènes waarin wél geluid zit (inclusief één indrukwekkende droomscène) maken daarom extra indruk. Het resultaat is een simpele film over verliefdheid en het omgaan met verloren roem die dankzij de uitstekende rollen van de hoofdrolspelers de kijker weet te overtuigen en raken. Jean Dujardin speelt hier de charmante stomme filmheld George Valentin (die dankzij zijn hilarische mimiek groot werd) en de betoverend mooie Bérénice Bejo speelt Peppy Miller, de opklimmende filmster van de gesproken film. Voeg aan die twee charmante personages nog de heerlijke soundtrack toe en deze unieke cocktail van vervlogen Hollywoodfaam en het opkruipen van de moderne tijd is compleet. Een onverwachte crowdpleaser die iedereen gezien moet hebben.
Drive. Dat je niet naar een standaard snelle-auto actiefilm á la The Fast and The Furious kijkt, wordt al in de eerste minuten van het geweldig sfeervolle Drive duidelijk. Je volgt dan het naamloze hoofdpersonage Driver (een magistale rol van Ryan Gosling) die in een efficiënte voice-over zijn nachtelijke activiteiten uitlegt. Als chauffeur van onsnappingsauto’s is hij bereid criminelen efficiënt van een crime scène weg te rijden – als dat tenminste binnen 5 minuten van de misdaad gebeurt. Wat volgt is een scène waarin de Driver op ingenieuze wijze de straten van Los Angeles gebruikt om de politie af te schudden. Het wordt een sfeervol geheel, dat bij tijd en wijle doet denken aan een computerspel als grand theft auto, waarin rustig rijden en stilstaan afwisselen met plotselinge momenten van versnelling. Het is daarmee een blauwdruk voor de rest van de film, die ook moeiteloos van versnelling weet te wisselen. Dat gebeurt zowel in het plot, dat bijna tergend traag opbouwt voordat de gebeurtenissen zich ineens in hoog tempo opstapelen, om daarnaa weer gas terug te nemen en weer te versnellen, als in de acties van het hoofdpersonage dat het grootste deel van de film stoïceins, uiterlijk onbewogen en goeddeels zwijgend op een tandenstoker knarst, maar zonder verdere waarschuwing ineens los kan gaan in enorme, expliciete geweldsuitbarstingen. Die onvoorspelbaarheid en het acteerwerk van Gosling die met subtiele gezichtsuitdrukkingen meer emotie communiceert dan vele acteurs in meer traditionele rollen voor elkaar krijgen, zorgen ervoor dat je als kijker continu gefascineerd bezig bent met de processen die zich nét aan het zicht ontrokken, onder de motorkap van deze Driver afspelen. Die ondoorgrondelijkheid is één van de redenen dat dit personage een instantaan iconische status verwerft – iets dat nog eens versterkt wordt door het herkenbaar glanzend zijden jasje met groteske gouden schorpioen op de rug en de rijhandschoentjes die Gosling hier in één klap weer hip weet te maken. Driver is dan misschien naamloos, maar heeft door al deze elementen meer persoonlijkheid dan het gros van de overige personages uit dit filmjaar bij elkaar opgeteld. Toch is het sterkst aan deze film van regisseur Nicolas Winding Refn (bekend van kleine, eigenzinnige misdaadfilms als Pusher en Fear X) de unieke sfeer. Van de knalroze, ouderwets geletterde aantiteling tot de heerlijke eightiessoundtrack, Drive ademt continu een niet te plaatsen gevoel van melancholie, onderhuidse spanning en een klein beetje kazigheid, waar je je tegen beter weten in door laat meeslepen. Absoluut geen film voor iedereen, maar desondanks één van de allerbeste en meest indrukwekkende kijkervaringen van het jaar. Een instant cultklassieker.
Black Swan. In dit moeilijk in één genrehokje te duwen psychologisch ballet-horror-drama van regisseur Darren Aranofsky, speelt Natalie Portman de rol van Nina, een door een overambitieze moeder en bikkelharde balletcoach geleefd meisje dat bijna bezwijkt onder de druk het te maken als balletdanseres. Haar grootste droom is niet toevallig dezelfde als die van haar moeder: de hoofdrol spelen in het zwanenmeer. De grote fysieke druk van het beroep staat hier centraal – iets waardoor de film af en toe wel wat wegheeft van The Wrestler, de rolprent waarmee Aranosfky twee jaar geleden nog een top 10-notering in deze lijst haalde. Ballet is in Black Swan alleen van een afstandje de sierlijke danskunst die je van het theater kent. In close-up is het een orgie van krakende botten, oprekkende gewrichten en bloedende voeten. Die ongemakkelijke lichaamshorror combineert op subtiele wijze met de steeds nadrukkelijker aanwezige elementen van psychologische druk en verwarring. Het resulteert in een prachtig in beeld gebrachte, bij tijden adembenemend mooie kijkervaring ondersteund door indringende en sfeervolle muziek die de kijker echter ook steeds dieper in de stoel laat kruipen van ongemak. Het is een geweldige combinatie die je vol morbide fascinatie de volledige speelduur van de film aan het beeld gekluisterd houdt. Toch is deze heerlijk modern-gothische esthetiek of de daaruit voortvloeiende uniek naargeestige sfeer, waar Aranosfsky zo’n meester in is, niet eens het hoogtepunt van deze film. Dat is namelijk de Oscarwinnende rol van Portman, die Black Swan bijna eigenhandig naar de eerste plek in deze lijst tilt. Hoe Portman zowel de onschuldige Nina als haar duistere alterego neerzet, zich fysiek overgeeft aan ingewikkelde dansroutines en met haar bewegingen óók nog eens wet te acteren en tot slot op indrukwekkende wijze een meisje vormgeeft dat beetje bij beetje haar grip op de realiteit kwijt raakt, is simpelweg adembenemend. Al die elementen gecombineerd maken van Black Swan een kijkervaring die zich voorlopig niet laat evenaren. Met recht de beste film van het jaar.
Dat waren ze, de beste 20 films van 2011. Een ieder die nog naar een verdere toelichting zoekt of die op zoek is naar meer eindejaarslijstlol verwijs ik met veel plezier naar het filmjaaroverzicht van de Recensent, waar ik – samen met andere filmrecensenten – natuurlijk ook weer aan meewerkte.
cool!
Pingback: Jaaroverzicht: de beste films van 2012 - Scinetific
Pingback: Filmjaaroverzicht: de beste films van 2013 - Scinetific
Pingback: Filmjaaroverzicht: de beste films van 2014 - Scinetific