Sinds kort draait hij weer in de bioscoop: Jurassic Park. Ditmaal uiteraard – dat is tegenwoordig verplicht – in glorieus 3D. Sinds 1993, het jaar waarin de film voor het eerst in de bios verscheen, is behoorlijk wat veranderd in de wereld van de paleontologie. Is deze dinofilm wetenschappelijk nog altijd even vers?
De klassiek geworden scènes stapelen zich bij een herkijk van deze dinosaurusfantasie van regisseur Steven Spielberg en boekschrijver Michael Crichton in hoog tempo op. Wie herinnert zich niet de dreigende ringen in een glas water bij het naderen van de angstaanjagende T-Rex of de eerste, door de heerlijke soundtrack van John Williams begeleide, blik op de fotorealistische, majestueus grazende brachiosaurussen?
Bovendien heeft Jurassic Park de liefhebbers van wetenschap behoorlijk wat te bieden. De film wordt bevolkt door paleontologen en kent zelfs een verdwaalde wiskundige. Het basisplot draait om een groot idee als het klonen van uitgestorven diersoorten en de film heeft verschillende uitleg-scènes waarin DNA de hoofdrol speelt.
De argeloze kijker zal daarom al snel denken met een voor Hollywoodbegrippen zeer correct verhaal te maken te hebben. En dat klopt. Of liever: dat klopte. Eén van de tekenen dat Spielberg de wetenschap in zijn film serieus nam, is dat hij de Amerikaanse paleontoloog Jack Horner inhuurde om Jurassic Park van een wetenschappelijk stevige basis te voorzien.
Vorig jaar interviewde ik Horner over zijn rol bij de film. ‘Ik zat op de set en Steven stelde me tijdens het filmen vragen’, zei Horner toen. ‘Hij wilde dat ik hem hielp de dinosauriërs zo realistisch mogelijk te maken, om te voorkomen dat bijdehante basisschoolscholieren hem na verschijning van de film zouden bestoken met brieven over wat er allemaal niet klopte. Als we iets vanuit de wetenschap zeker wisten, nam hij dat daarom altijd over. Maar als we iets niet helemaal zeker wisten, deed hij waar hij zin in had.’
‘Wij wisten bijvoorbeeld niet hoe snel de T. Rex kon bewegen’, zei Horner. ‘Daarom kon Spielberg hem gerust laten rennen.’ Horner mocht bovendien tijdens de opnamen bijsturen als er fouten werden gemaakt. Zo maken in een van de spannendste scènes van Jurassic Park bloeddorstige velociraptors jacht op twee kinderen die zich verschuilen in de keuken van het attractiepark. ‘Ze wilden in die scène de raptors een gevorkte tong laten uitsteken’, zei Horner. ‘Alleen wisten wij zeker dat raptors niet zo’n tong hadden. Bovendien gaf die tong ze een veel te reptielachtige uitstraling, terwijl wij al wisten dat ze meer leken op vogels.’ Spielberg ging mee in die gedachte en veranderde de scène. Horner: ‘In de vervangende scène laten ze de dieren snuiven, zodat het glas beslaat, zoals dat zou gebeuren bij een warmbloedig dier.’
Soms kreeg Horner echter ook nul op het rekest. Bijvoorbeeld toen hij de dinosauriërs kleurrijker wilde maken. ‘Deze dieren leefden in daglicht. Van vogels en reptielen die overdag leven, weten we dat ze heel kleurrijk zijn, al weten we natuurlijk niet precies wat voor kleuren of patronen dinosauriërs hadden. Ik stelde voor om in elk geval de mannetjes wat lichter gekleurd te maken, maar Steven wilde per se grijs- en bruintinten gebruiken. Hij zei simpelweg dat felgekleurde dinosauriërs veel minder eng zijn.’
Sindsdien is er een hoop veranderd – zo weten we tegenwoordig dat Spielberg qua film misschien de beste keus maakte om te kiezen voor onheilspellende, kleurloze dino’s, maar wetenschappelijk bleek het een misser. Het (terechte) gigantische succes van de film, de enorme marketingmachine en de honderden herhalingen op televisie, zorgden er echter voor dat het (naar nu blijkt onjuiste) beeld dat de film van dinosauriërs schiep, zich voor eeuwig in ons culturele bewustzijn nestelde.
Want wat ooit vers en wetenschappelijk verantwoord was, is nu ouderwets en achterhaald. Hoewel paleontoloog Alan Grant, één van de hoofdpersonages uit de film, nog benadrukt dat de Velociraptors in het echt veel weg hadden van vogels, ogen ze in de film desondanks toch vooral als kille reptielen. Maar onderzoek in de afgelopen jaren heeft aangetoond dat deze dinosauriërs gekleed gingen in een dikke laag veren en daarmee dus niet alleen in gedrag, maar toch ook zeker in uiterlijk veel gemeen hadden met hedendaagse vogels.
Zelfs de reusachtige T. Rex bleek bij nader onderzoek geen kaal monster, maar een pluizige vleeseter. En hoewel hij met zijn gevederde lichaam misschien wat minder onze oerangsten aanspreekt, is het dier ook pluizig minstens even formidabel als de gevaarlijke kolos uit de film.
Kortom: wie nu een nieuwe Jurassic Park zou moeten maken, moet zijn inspiratie dus eerder halen uit een dagtripje avifauna dan een middag in het reptielenhuis bij Artis. Maar in Hollywood blijkt die omslag lastig. Nog altijd zijn er plannen om aan een vierde vervolg op Jurassic Park te beginnen. En hoewel Horner mij een jaar geleden nog op het hart drukte dat in een eventueel vervolg alle nieuwe kennis over dinosauriërs zou worden verwerkt, stelde Colin Trevorrow, die sinds kort als regisseur aan het project is gelinkt onlangs nog op twitter dat de dino’s wat hem betreft geen veren zullen hebben in de film.
No feathers. #JP4
— Colin Trevorrow (@colintrevorrow) March 20, 2013
Voorlopig moeten we het dus nog even doen met de dino’s uit de oorspronkelijke Jurassic Park. En hoewel daar wetenschappelijk van alles op aan te merken is, zijn deze ouderwetse kale dino’s misschien ook wel teveel deel geworden van onze cinematische belevingswereld om ze nu nog te veranderen. Veren op de ‘raptors’ uit Jurassic Park plakken is, hoe correct ook, misschien uiteindelijk wel net zoiets als een nieuwe Star Wars maken waarin de jedi’s belaagd worden door een felgekleurde, gevederde Darth Vader.
Het is ook voornamelijk een actiefilm. Maar zal er bij de gemiddelde liefhebber niet iets van nieuwsgierigheid zijn dat boven het (lustig verzonnen) spektakel gaat? Steven Spielberg schept ook mythes. Wie wil daarin geloven?