Hoe zorg je dat een film over een man met spinnenkrachten die vecht tegen een gemuteerde menselijke hagedis een beetje geloofwaardig blijft? Bel een wetenschapper.
Het zal je maar gebeuren. Word je in het lab gebeten door een radioactieve spin, blijk je ineens veel sterker geworden, supersnelle reflexen te hebben en aan muren te kunnen kleven. Het overkomt de hyperintelligente middelbare scholier Peter Parker in de film The Amazing Spider-Man. Al snel ontdekt Parker dat zijn krachten hem ook een grote verantwoordelijkheid geven. Hij voelt zich daarom verplicht als Spider-Man ten strijde te trekken tegen de superschurken die zijn geliefde New York bedreigen. Onder hen is ook The Lizard, een arts die zichzelf in een poging zijn geamputeerde arm weer aan te laten groeien, per ongeluk verandert in een groteske, gemuteerde hagedis.
De stripverfilming The Amazing Spider-Man ging afgelopen zomer in Nederland in première. Een snelle blik op het plot doet vermoeden dat de film niet zoveel met wetenschap te maken heeft. En toch is dat verkeerd gedacht. Natuurlijk, superkrachten als die van Spider-Man en mutaties als die van The Lizard kunnen niet, maar onder dat laagje onzin zit een hoop wetenschap verstopt.
Uiteraard gaat in Hollywood amusementswaarde voor wetenschappelijke nauwkeurigheid. Toch hoeft het een het ander niet uit te sluiten. Sterker nog, hollywood-producenten menen dat wetenschappelijke nauwkeurigheid de amusementswaarde van hun films verhoogt en daarmee (hopelijk) ook de recette. ‘Hollywood heeft zich gerealiseerd dat elk moment dat het publiek merkt dat de wetenschap niet klopt of dat een laboratorium er heel nep uitziet, ze geen aandacht meer heeft voor het verhaal’, zegt natuurkundige James Kakalios, als wetenschappelijk adviseur werkzaam voor The Amazing Spider-Man. Om dat te voorkomen, huren filmmakers tegenwoordig steeds vaker wetenschappers als adviseur in.
‘Ik werd voor advies gebeld nog voor het script helemaal af was’, zegt Kakalios. De filmmakers namen contact met hem op via de zogeheten Science & Entertainment Exchange, een club die filmmakers met wetenschappelijke vragen koppelt aan onderzoekers die de vragen kunnen beantwoorden. Dat ze daarvoor bij Kakalios uitkwamen, is logisch. Hij staat namelijk bekend als de superheldenprofessor bij uitstek. Die erenaam verdiende hij vanwege zijn succesvolle boek The Physics of Superheroes en zijn onorthodoxe colleges aan de universiteit van Minnesota, waarin hij voorbeelden uit superheldenstrips gebruikt om natuurkundige begrippen aan studenten uit te leggen.
De filmmakers legden Kakalios een aantal problemen voor. Zo hadden zij onder meer een formule nodig, die in de film de wetenschappelijke doorbraak zou vormen waarmee arts Curt Conners zijn geamputeerde arm kan laten aangroeien. ‘Spider-Man’ Peter Parker verzint die formule en zorgt er zo indirect voor dat Conners later in The Lizard zal veranderen.
De enige instructie die de filmmakers Kakalios meegaven was dat de vergelijking ‘iets’ te maken moest hebben met het herstellen van cellen en het verlengen van levensduur. Daarop ging hij op zoek en vond hij in de literatuur de zogeheten gompertzvergelijking. ‘Die vergelijking wordt onder meer gebruikt om de toename van sterfgevallen te beschrijven naarmate mensen ouder worden’, zegt Kakalios. ‘Het verklaart waarom er nu niet miljarden mensen ouder dan 300 jaar zijn.’
Dinosauriërs
Toch was daarmee voor Kakalios de kous niet af. Want hoewel hij, een vaste-stof-fysicus, de vergelijking niet eerder had gezien, kennen veel andere mensen deze waarschijnlijk wel. Het zou daarom niet geloofwaardig zijn als Parker en Conners, beide personages met een stevige wetenschappelijke achtergrond, enthousiast raken over een vergelijking die bij een deel van het publiek al lang bekend is. ‘Daarom voegde ik er nog wat termen aan toe – een beetje mathematisch gegoochel – om het aannemelijker te maken dat de personages in de film dit als doorbraak zouden zien.’
Volgens David A. Kirby, expert in de wetenschapscommunicatie, doen filmregisseurs en producenten er goed aan vaker adviseurs als Kakalios in te schakelen. ‘Voor de filmmakers zijn er weinig risico’s. Wetenschappelijk-adviseurs leveren heel veel hulp en kosten weinig tot niks’, zegt hij. Kirby deed onderzoek naar de rol van wetenschappers in de Amerikaanse filmindustrie voor zijn boek Labcoats in Hollywood.
‘Adviseurs hebben verschillende taken, afhankelijk van waar in het productieproces ze betrokken raken bij de film’, zegt Kirby. Zo worden zij volgens hem onder meer gebruikt om feiten in scripts te checken, om acteurs te helpen zich meer ‘als een wetenschapper’ te gedragen, om setdesigners te helpen geloofwaardige labs te bouwen en om specialeffects-ontwerpers te ondersteunen bij het maken van bijvoorbeeld realistische vulkanen, meteoren en dinosauriërs.
Het is dan ook niet gek dat sommige wetenschappelijk adviseurs ook op de set te vinden zijn, en daar nauw overleg voeren met de regisseur. Een voorbeeld van zo’n adviseur is paleontoloog Jack Horner, die meewerkte aan de drie Jurassic Park-films. ‘Ik zat op de set en Steven (Spielberg, de regisseur, red.) stelde me tijdens het filmen vragen’, zegt Horner.
‘Steven wilde dat ik hem hielp de dinosauriërs zo realistisch mogelijk te maken, om te voorkomen dat bijdehante basisschoolscholieren hem na verschijning van de film zouden bestoken met brieven over wat er allemaal niet klopte’, zegt Horner. ‘Als we iets vanuit de wetenschap zeker wisten, nam hij dat daarom altijd over. Maar als we iets niet helemaal zeker wisten, deed hij waar hij zin in had.’
‘Wij wisten bijvoorbeeld niet hoe snel de T. Rex kon bewegen’, zegt Horner. ‘Daarom kon Spielberg hem gerust laten rennen.’ Horner mocht bovendien tijdens de opnamen bijsturen als er fouten werden gemaakt. Zo maken in een van de spannendste scènes van de eerste Jurassic Park (1993) bloeddorstige velociraptors jacht op twee kinderen die zich verschuilen in de keuken van het attractiepark. ‘Ze wilden in die scène de raptors een gevorkte tong laten uitsteken’, zegt Horner. ‘Alleen wisten wij zeker dat raptors niet zo’n tong hadden. Bovendien gaf die tong ze een veel te reptielachtige uitstraling, terwijl wij al wisten dat ze meer leken op vogels.’ Spielberg ging mee in die gedachte en veranderde de scène. Horner: ‘In de vervangende scène laten ze de dieren snuiven, zodat het glas beslaat, zoals dat zou gebeuren bij een warmbloedig dier.’
Soms kreeg Horner echter ook nul op het rekest. Bijvoorbeeld toen hij de dinosauriërs kleurrijker wilde maken. ‘Deze dieren leefden in daglicht. Van vogels en reptielen die overdag leven, weten we dat ze heel kleurrijk zijn, al weten we natuurlijk niet precies wat voor kleuren of patronen dinosauriërs hadden. Ik stelde voor om in elk geval de mannetjes wat lichter gekleurd te maken, maar Steven wilde per se grijs- en bruintinten gebruiken. Hij zei simpelweg dat felgekleurde dinosauriërs veel minder eng zijn.’
Kirby legt uit dat filmmakers altijd eerst vanuit het visuele denken. ‘Als dat botst met wetenschappelijke nauwkeurigheid, schuiven ze de wetenschap sneller terzijde’, zegt hij. ‘Desondanks werken ze graag met wetenschappers om dingen er correct en gaaf uit te laten zien.’
Een goed voorbeeld daarvan is volgens Kirby de film Armageddon uit 1998, waarin een komeet ter grootte van de staat Texas op de aarde afkomt. ‘Zo’n grote komeet zou veel eerder zichtbaar zijn dan 19 dagen voor de inslag, zoals in de film gebeurt’, zegt Kirby. ‘Maar op dat punt hebben ze hun wetenschappelijk-adviseur genegeerd. Aan de andere kant besteedden ze juist wel veel aandacht aan hoe het ruimteschip, de lancering en de ruimtepakken van de astronauten eruit zagen. Dat was veel visueler en daarom veel belangrijker’, zegt hij. En gezien de opbrengst van Armageddon (meer dan 440 miljoen euro) hadden de filmmakers daarin misschien wel gelijk.
Zand
Misschien houden wetenschappers dus wel te weinig rekening met de goede redenen die filmmakers soms hebben om de wetenschap te negeren. Dat meent Malcolm McIver, biomechanicus aan de Amerikaanse Northwestern University en wetenschappelijk adviseur voor onder meer Tron: Legacy en de televisieserie Caprica (beide
uit 2010). ‘Het lukt wetenschappers dan niet om in de schoenen van een filmmaker te stappen’, zegt hij. McIver meent dat wetenschap het verhaal soms in de weg zit. ‘De echte truc is dan om de filmmakers te overtuigen hoe de correcte wetenschap hun verhaal beter kan maken’, meent hij. Maar lukt dat niet, dan is dat volgens McIver pech voor de wetenschap. Het verhaal, zo vindt hij, moet in films leidend zijn.
Horner is dat met McIver eens. ‘Het was voor mij bij Jurassic Park heel belangrijk om te beseffen dat we geen documentaire aan het schieten waren’, zegt hij. ‘We waren bezig met een film, met fictie. Het is geen probleem om in fictie dingen te hebben waarvan je weet dat ze niet kloppen.’ En ook Kakalios meent dat de wetenschap niet altijd exact hoeft te kloppen om toch effectief te zijn. ‘Hoewel de vergelijking die ik bedacht voor The Amazing Spider-Man niet echt is, is het fundament van die vergelijking begonnen als een echt stuk wetenschap. Zoiets geeft je de mogelijkheid de film te gebruiken als een platform om over die echte wetenschap te praten.’
Die les leerde Kakalios in 2007, toen Spider-Man 3 uitkwam. ‘Ik schreef toen een artikel in The New York Times over de natuurkunde van zand’, zegt Kakalios. Dat kon, omdat Sandman – een superschurk die naar gelieven in zand kan veranderen – in die film een van de tegenstanders van Spider-Man was. ‘In de natuurkunde was het gedrag van zand toen wel een hot topic. Maar zonder die film had ik nooit een essay
over poeders en korrels in The New York Times gekregen. Spider-Man gaf me het noodzakelijke aanknopingspunt’, zegt hij.
Lokroep
Twee jaar later zou Kakalios voor het eerst aan de slag gaan als wetenschappelijk adviseur bij de superheldenfilm Watchmen (2009). Nadat hij de filmmakers had gesproken en van advies had voorzien, nam hij voor de website van zijn universiteit een filmpje op over de wetenschap achter de film, en zette dat ook op YouTube. Het filmpje werd in korte tijd zo’n 1,7 miljoen maal bekeken. ‘Ik zeg weleens: pas als ik zeventien eeuwen lang duizend studenten per jaar les zou geven, zou ik net zoveel mensen kunnen bereiken’, zegt Kakalios.
Het filmpje dat Kakalios opnam voor Watchmen.
Toch zijn er ook andere redenen om mee te werken aan films. ‘Voor velen is het gewoon de lokroep van Hollywood’, zegt Kirby. Maar meestal is het volgens hem ook gewoon leuk – een welkome onderbreking van de dagelijkse routine van onderzoek doen. Zo wist planeetwetenschapper Carolyn Porco, onder meer bekend van haar werk aan de afbeeldingen die de Cassinisatelliet van Saturnus had geschoten, niet eens met wie ze van doen had toen regisseur J.J. Abrams haar belde.
Abrams had inmiddels naam gemaakt als bedenker van populaire televisieseries als Lost en Alias en als regisseur van succesvolle films als Mission: Impossible III. Toen Porco door hem werd benaderd voor advies voor de nieuwe Star Trek-film uit 2009, was de onderzoekster niet meteen onder de indruk. ‘Ik kijk nooit naar de televisie en had nog nooit een aflevering van Lost gezien’, zegt Porco. Toen ze echter aan de praat raakten over sciencefiction en hoe men moest proberen die zo realistisch mogelijk te maken, raakte ze geïnteresseerd. ‘Toen we het eens bleken dat 2001: A Space Odeyssey de beste sciencefictionfilm aller tijden was, wist ik zeker dat ik mee wilde doen.’
Hoewel ze zich in eerste instantie had voorgesteld dat ze, net als Horner bij Jurassic Park, veel contact zou hebben met Abrams en special-effects-baas Roger Guyett, viel dat in de praktijk tegen. ‘Ik had me talloze brainstormsessies voorgesteld over verschillende scènes’, zegt Porco. ‘Maar dat gebeurde niet.’
Blockbuster
Toch was haar inbreng op het eindproduct behoorlijk. ‘Abrams zei tegen mij: ‘we hebben een probleem.’ Hij doelde op het einde van de film, als de Enterprise (het ruimteschip waarmee de personages uit Star Trek de ruimte verkennen) terugkomt in het zonnestelsel om de aarde te redden. Ze hadden een plek nodig om het schip te verstoppen. Ik dacht eerst dat dat een test was om te zien of ik goede ideeën kon bedenken, en dus zei ik het eerste dat in me opkwam’, zegt Porco. Ze stelde daarop voor om de Enterprise uit warp (de sneller-danhet-licht-aandrijving van het ruimteschip) te laten komen in de atmosfeer van saturnusmaan Titan. Daardoor kon het schip omhoog komen als een onderzeeër uit de nevelige atmosfeer. Dat beeld moest, met Saturnus en haar ringen op de achtergrond, volgens Porco een ‘knock out’ zijn. ‘Abrams zei alleen: ‘oh mijn god, dat is briljant!’ En dus hebben ze die scène zo opgenomen’, zegt Porco. ‘Ze stelden me af en toe wat vragen en namen soms wel en soms niet mijn advies over. Uiteindelijk haalde die scène de cover van Cinefex, het belangrijkste tijdschrift voor special effects. Daar was ik erg trots op. Ik heb mijn invloed achtergelaten op een grote blockbuster. Hoeveel mensen kunnen dat zeggen?’
Eén persoon die dat in elk geval ook kan, is Horner. Want hoewel zijn invloed op de eerste Jurassic Park al groot was, groeide dat bij het derde deel (uit 2001) alleen maar verder. ‘Ik heb toen veel tijd doorgebracht met regisseur Joe Jackson’, zegt Horner. ‘Ze hadden nog geen verhaal en dus moesten we die samen verzinnen. Ik werd betrokken bij het hele proces. Ik heb veel gesproken met de mensen die de computeranimaties deden, met de mensen die de sets aankleden enzovoorts. Dat was veel leuker dan gewoon alleen aanwezig zijn op de set. Bovendien heb ik de spinosaurus toegevoegd (de nog grotere vleesetende dino die jacht maakt op de hoofdpersonages, red.).’
Horner ging er destijds van uit dat deel 3 het laatste deel was, en dus bedacht hij de spinosaurus om in de film de T. Rex te vermoorden en zo het ecosysteem van het eiland te doen instorten. ‘Maar toen kreeg iemand door dat er contracten lagen om vijf films te doen. We moesten dus dat scenario weer veranderen’, zegt Horner.
Inmiddels is Horner bezig met een vierde Jurassic Park-film. ‘We zijn het verhaal in elkaar aan het draaien’, zegt hij. ‘We weten alleen nog niet wanneer de opnamen beginnen.’ Maar één ding weet hij al wel: alle nieuwe kennis die paleontologen sinds de eerste Jurassic Park hebben opgedaan, zal worden verwerkt in het vierde deel.
Gekko’s
Niet alle adviseurs hebben zoveel invloed op het eindproduct als Horner. Kakalios, bijvoorbeeld, moet nog maar afwachten of zijn adviezen ook echt in The Amazing Spider-Man terecht zijn gekomen. Een idee waarvan hij hoopt dat de filmmakers hem hebben overgenomen, is een wetenschappelijke verklaring voor hoe Spider-Man en The Lizard aan muren kunnen blijven kleven. ‘Ik dacht: misschien doen ze dat wel zoals gekko’s doen. Die gebruiken miljoenen microscopisch kleine haartjes die een wisselende elektrische lading
hebben. Die haartjes roepen in de muur een tegengestelde lading op, waardoor er aantrekkingskracht ontstaat’, zegt Kakalios.
Die vorm van aantrekkingskracht werd voor het eerst ontdekt door de Nederlandse fysicus Johannes Diderik van der Waals en wordt tegenwoordig door wetenschappers gebruikt om bijvoorbeeld nieuwe, sterkere soorten plakband te ontwikkelen. Kakalios: ‘Als de filmmakers mijn advies opvolgen, zit er dus straks in The Amazing Spider-Man een echt stukje Nederlandse fysica.’. Helaas bleek dat afgelopen juni bij de verschijning van de film niet het geval.
Een eerdere versie van dit verhaal is verschenen in het juli/augustusnummer van NWT Magazine.
Heb je deze mensen zelf geïnterviewd of uit andere interviews dit bij elkaar gezet? In ieder geval heel erg leuk en boeiend om te lezen.
Haha, ja, ik heb die mensen zelf geïnterviewd :). Maar dank! Ik wilde dit verhaal al een tijdje schrijven en kon het dus uiteindelijk kwijt in het juli/augustus-nummer van NWT, en nu mocht ik het herplaatsen op dit blog.
Stoer man en vooral heel erg leuk. Dat is nog eens van je hobby je werk maken (van al je hobby’s dus). Je zit helemaal goed daar.
Pingback: Het gewicht van Thor's hamer - Scinetific
Pingback: De top tien meest wetenschappelijk interessante films van 2013 - Scinetific